'I'm not anti democracy, I would just like some' - David Icke lawsuit against the Netherlands

This is an English/Dutch spoken production with subtitles (use the YouTube/Rumble controls to read).
On Friday 9 December, the court in Haarlem the Netherlands heard an aliens case about the ban that the State Secretary of Justice and Security has imposed on David Icke to enter the Schengen area for two years. Verdict dec. 19th; Icke lost and remains unable to travel into the Schengen area.

De rechtbank in Haarlem behandelde op vrijdag 9 december een vreemdelingenzaak over het verbod dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft opgelegd aan David Icke om twee jaar het Schengengebied in te reizen (bron). Uitspraak op 19 december; het inreisverbod in Schengen blijft gehandhaafd (uitspraak).

Mijn verzoek de zaak zelf te mogen filmen is afgewezen:

Vanwege de publieke en mediabelangstelling voor de zaak Icke- IND, heeft de rechtbank besloten de zaak uit te zenden via een livestream. Het maken van overige opnames is niet toegestaan. Je kunt de livestream vinden via de volgende link: https://streams.nfgd.nl/zitting-9-december-rechtbank-noord-holland

 Uiteraard kun je bij de zitting aanwezig zijn om schrijvend verslag te doen.

Ik mocht wél gebruik maken van de livestream zoals de rechtbank die uitzond en de beelden zoals Icke die zelf uitzond vanuit Engeland. Na afloop interviewde ik David Icke voor Potkaars. Dit verslag begint met dat interview in samenvatting, gevolgd door de rechtszaak.Uitspraak op 19 december.

Index in video:

  • start: short subtitled clips taken from the hearing (bilingual, subtitled)

  • 0:03:00 interview after the hearing with David Icke and Rico Brouwer (English)

  • 0:00:30 integral recording of the lawsuit with clips taken from Icke’s own livestream (Dutch)

  • 1:49:00 Icke’s address to the court (English)


Icke postte hierover deze update:
”David Icke livestream at 3pm UK / 4pm Netherlands with those representing him in court on Friday to challenge his ban from the Netherlands and 25 other European countries (and the rest). Some amazing developments as the corrupt Dutch government seeks to hide those behind the decision and how it was made” (bron)

links:


Inhoudsindicatie

Verzoeker mag van rechter Nederland nog niet in.

De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland heeft het verzoek van verzoeker afgewezen om met kerst familie in Nederland te kunnen bezoeken. De rechter schorst de aan verzoeker opgelegde ontzegging van toegang niet.

In november zou verzoeker naar Nederland komen om te spreken op een demonstratie van Samen voor Nederland in Amsterdam. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ontzegde hem daarop de toegang tot Nederland en alle landen van het Schengengebied omdat hij vreesde dat de komst van verzoeker tot verstoring van de openbare orde zou leiden. Daartegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is nog in behandeling bij de staatssecretaris.

De voorzieningenrechter wijst dat verzoek af. De staatsecretaris kon afgaan op een rapport van de politie en twee rapporten van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). Op grond daarvan kon hij aannemen dat er concrete aanwijzingen zijn dat de komst van verzoeker een bedreiging vormt voor de openbare orde.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de staatssecretaris verzoeker niet ten onrechte beschouwt als een verspreider van complottheorieën. Zoals verzoeker in zijn bezwaarschrift vermeldt, is de kern van de boodschap die hij verspreidt, dat de huidige politici en beleidsmakers systematisch misdrijven plegen door de rechtsstaat uit te hollen en een pandemie fingeerden om een agenda door te drukken en de bevolking te onderwerpen aan medische experimenten. Het is precies dit soort gedachtegoed waar de NCTV voor waarschuwt in zijn dreigingsanalyses. Zulke theorieën leiden volgens de NCTV tot dehumanisering van tegenstanders, extremisme en geweld en zo tot bedreiging van de openbare orde.

Het standpunt van verzoeker dat de staatssecretaris misbruik maakt van zijn bevoegdheid, volgt de voorzieningenrechter niet. De rechter twijfelt niet aan de rechtmatigheid van de toegangsontzegging. Er geldt een vrij verkeer van personen binnen de lidstaten van het Schengengebied. Het ontzeggen van de toegang tot het Schengenbied is de enige effectieve manier om de komst van verzoeker naar Nederland te voorkomen. Ook vindt hij het belang van verzoeker om vrij te kunnen reizen en met kerst familie in Nederland te kunnen bezoeken minder groot dan het belang van de bescherming van de openbare orde.

Tekst

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 22/7144

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 december 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] , van Britse nationaliteit,

v-nummer: [#] ,

verzoeker,

(gemachtigde: mr. J.S. Pols),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.V. de Kort).

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker geïnformeerd dat hij voor de duur van twee jaar staat gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS II) en hem voor die duur de toegang tot het Schengengebied ontzegd.

Verzoeker heeft hiertegen op 15 november 2022 bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 21 november 2022 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Op 22 november 2022 heeft de griffier verweerder verzocht de op het verzoek betrekking hebbende stukken toe te zenden aan de rechtbank.

Op 29 november 2022 heeft de rechtbank partijen bericht dat de voorlopige voorziening op 9 december 2022 om 11:00 uur op een zitting wordt behandeld. Bij brief van 5 december 2022 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een ordemaatregel dan wel voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt om verzoeker in de gelegenheid te stellen de zitting fysiek bij te wonen en hem tijdelijk te behandelen als ware hij niet gesignaleerd in het SIS II-systeem. Bij uitspraak van 6 december 2022 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen.

Verweerder heeft op 2 december 2022 de stukken van het dossier overgelegd. In een begeleidend schrijven heeft hij ten aanzien van twee gedingstukken een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat verweerder aan de rechtbank heeft meegedeeld dat alleen de rechtbank kennis mag nemen van deze stukken. Verweerder heeft op 7 december 2022 het verzoek om vertrouwelijke kennisname voor één van de stukken voor een belangrijk deel laten vervallen en dit stuk aan verzoeker verstrekt. Voor het overige heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank op 8 december 2022 beslist dat de beperking van de kennisneming van de genoemde stukken is gerechtvaardigd.

Op 7 december 2022 heeft verzoeker aanvullende producties in de procedure gebracht. Diezelfde dag heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2022. Verzoeker heeft via een Skypeverbinding aan de zitting deelgenomen. Hij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was als tolk aanwezig D. Le Pair. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.V. de Kort en mr. E.C. Pietermaat.

Overwegingen

Toestemming in het kader van artikel 8:29 van de Awb

1. De twee gedingstukken waarbij verweerder heeft aangegeven dat alleen de rechtbank kennis mag nemen van die stukken betreffen een informatierapport van de Politie eenheid Amsterdam, Dienst Regionale Informatie Organisatie (DRIO-informatierapport) van 31 oktober 2022 en een e-mail van de gemeente Amsterdam van 19 oktober 2022 aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Op 7 december 2022 heeft verweerder het geanonimiseerde DRIO-informatierapport van 31 oktober 2022 aan verzoeker verstrekt. Een geanonimiseerde versie van de e-mail van 19 oktober 2022 bevond zich al in het dossier. In beide documenten zijn de persoonsgegevens door verweerder onleesbaar gemaakt. De geheimhoudingskamer van deze rechtbank heeft in de beslissing van 8 december 2022 geoordeeld dat er gewichtige redenen zijn die beperking van de kennisneming rechtvaardigen. Ter zitting heeft verzoeker toestemming verleend aan de voorzieningenrechter om kennis te nemen van de persoonsgegevens die weggelakt zijn en mede op grond van die gegevens uitspraak te doen.

Het toetsingskader van het verzoek om een voorlopige voorziening

2. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2.1

De voorzieningenrechter overweegt dat de gevraagde voorlopige voorziening geen voorlopig karakter heeft, omdat deze ertoe strekt om de komst van verzoeker naar Nederland mogelijk te maken. Toewijzing van deze gevraagde voorlopige voorziening betekent dat verweerder voor een voldongen feit wordt gesteld. Een dergelijk verzoek om een voorlopige voorziening komt daarom slechts in uitzonderlijke gevallen voor toewijzing in aanmerking, namelijk in die gevallen waarin de nadelige gevolgen van de afwijzing van het verzoek in verhouding tot het belang van verweerder bij de handhaving van die afwijzing zo onevenredig zijn dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht. Volgens vaste jurisprudentie is voor een dergelijke vergaande beslissing in beginsel slechts plaats indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noopt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.

Heeft verzoeker een spoedeisendheid belang?

3. Verzoeker voert aan dat gelet op hetgeen hij in bezwaar heeft aangevoerd, het evident is dat de signalering in het SIS II-systeem een disproportionele schending van fundamentele vrijheidsrechten is. Het spoedeisend belang is daarmee in beginsel gegeven, aldus verzoeker. Als gevolg van het besluit heeft verzoeker gedurende de komende twee jaar zeer beperkte mogelijkheden om het Verenigd Koninkrijk te verlaten. Uit de beslissing tot verdaging van de beslistermijn voor het bezwaarschrift blijkt dat verweerder naar verwachting niet voornemens is om het bestreden besluit op afzienbare termijn te herroepen. Daarnaast doorkruist het besluit de reisplannen van verzoeker, waaronder een bezoek tijdens de kerstdagen aan zijn schoonouders in Nederland.

3.1

Verweerder betwist dat verzoeker een spoedeisend belang heeft omdat hij dat belang niet nader heeft geconcretiseerd. Verzoeker heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij binnenkort gaat reizen en niet nader geconcretiseerd dat hij met kerst daadwerkelijk zijn in Nederland wonende schoonouders gaat bezoeken. Daarmee heeft verzoeker geen zwaarwegend belang omdat hij zijn schoonouders ook kan bellen of hen naar het Verenigd Koninkrijk kan laten komen.

3.2

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Hoewel verzoeker zijn reisplannen niet nader heeft geconcretiseerd, heeft verzoeker wel aangegeven dat hij binnen een afzienbare tijd naar het Schengengebied wil reizen om daar bijvoorbeeld zijn schoonouders te bezoeken met kerst. Verweerder heeft dit op zichzelf genomen ook niet betwist. Gelet hierop is er volgens de voorzieningenrechter vooralsnog voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

3.3

De voorzieningenrechter zal daarom een belangenafweging moeten maken tussen het belang van verzoeker en het belang van verweerder. Bij deze belangenafweging betrekt de voorzieningenrechter de mate van twijfel aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit en het nadeel van de ene partij in verhouding tot dat van de andere partij. Daar zal blijken of het spoedeisend belang van verzoeker voldoende zwaarwegend is.

3.4

Verweerder stelt dat zijn belang is gelegen in bescherming van de openbare orde. Verzoeker betwist dat er concrete aanwijzingen zijn dat hij met zijn komst naar Nederland een gevaar vormt voor de openbare orde. Daarom zal nu eerst (de mate van twijfel aan) de rechtmatigheid van het bestreden besluit worden besproken.

Kan worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit?

Standpunt verweerder

4. Verweerder heeft verzoeker voor de duur van twee jaar gesignaleerd in het SIS II-systeem omdat hij volgens verweerder een bedreiging voor de openbare orde vormt. Verweerder heeft op 19 oktober 2022 een e-mail van de gemeente Amsterdam ontvangen waarin staat dat de driehoek van Amsterdam zich zorgen maakt over de aangekondigde komst van verzoeker naar Amsterdam om op 6 november 2022 een toespraak te houden tijdens een door Samen voor Nederland georganiseerde demonstratie. Daarop is informatie ingewonnen en heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het DRIO-informatierapport van 31 oktober 2022, de ‘Fenomeenschets van bijeenkomsten met complotdenkers’ van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) van 21 oktober 2022 en het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland nr. 56 van de NCTV van 21 april 2022. Uit het DRIO-informatierapport blijkt dat de bij de politie bekende informatie over verzoeker de zorg rechtvaardigt dat zijn voordracht in de Nederlandse context spanningen tussen bevolkingsgroepen kan veroorzaken en hij daarmee de openbare orde en openbare rust kan verstoren. Volgens verweerder is gebleken dat verzoeker al jaren internationaal bekend staat als verspreider van complottheorieën, zoals de theorie dat de wereld wordt geregeerd door reptielen en/of een deels Joodse elite die een almachtige geheime wereldregering vormt en in alle geledingen van de samenleving actief is. Uit het DRIO-informatierapport komt naar voren dat verzoekers deelname aan de demonstratie bij diverse organisaties, waaronder Joodse organisaties en linkse groeperingen tot verontwaardiging heeft geleid en dat er meerdere tegendemonstaties zijn aangekondigd waarbij het niet ondenkbaar is dat de voordracht van verzoeker tot een verstoring van de openbare orde zal leiden. De fysieke aanwezigheid van verzoeker kan aanleiding geven tot sterkere reacties vanuit de tegendemonstratie.

Het dreigingsbeeld van de NCTV doet verslag van een beweging die wordt gevoed door compromisloze complottheorieën waarin vooraanstaande personen, bewindvoerders en ambtenaren worden gedehumaniseerd en democratische beginselen worden afgewezen. De NCTV beschrijft dat dit bijvoorbeeld online gebeurt door kwalificaties als ‘reptielen’, ‘bloeddrinkende pedofielen’, vijanden van de vrijheid’, en ‘verdedigers van de dictatuur’, en dat deze beweging stelt dat er in Nederland een elite aan de macht is die een onderdrukkende agenda doorvoert, waarmee men in oorlog is en waartegen verzet nodig is.

Complottheorieën, antisemitisme en Holocaustontkenning kunnen volgens de NCTV de democratische rechtsstaat schaden. Enerzijds omdat de legitimiteit van gezagsdragers wordt ondermijnd, anderzijds omdat in nationale wetgeving en internationale verdragen een verbod is vastgelegd op het aanzetten tot haat. Verweerder ziet grond om aan te kunnen nemen dat het uitdragen van het gedachtegoed van verzoeker kan aanzetten tot meer geweld tegen politici als zij niet meer als mensen worden gezien. Het belang van de openbare orde en de openbare veiligheid dienen volgens verweerder te prevaleren boven de belangen van verzoeker die gediend zijn met een (tijdelijk) verblijf in Nederland en de vrijheid van meningsuiting. Niet gebleken is dat de signalering een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op zijn privé-, familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Er is volgens verweerder ook niet gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden op grond waarvan de signalering achterwege moet blijven. De signalering leidt ook niet tot onevenredige gevolgen omdat verzoeker niet belemmerd wordt om zijn voordrachten online uit te dragen en op die manier gebruik te maken van zijn vrijheid van meningsuiting.

Standpunt verzoeker

4.1

Verzoeker voert in de kern aan dat niet is voldaan aan de vereiste criteria voor opname in het SIS II-systeem. Hiervoor geldt volgens hem een erg hoge lat. Verzoeker stelt onder verwijzing naar het arrest E.P. van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof van Justitie) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 september 2020, dat alvorens iemand zonder voorafgaande strafrechtelijke veroordeling gesignaleerd kan worden op grond van gevaar voor de openbare orde of veiligheid, sprake moet zijn van een gesubstantieerde en objectiveerbare verdenking. In samenhang met artikel 24, tweede lid, onder a en b, van de SIS II-verordening moet er sprake zijn van begane strafbare feiten of gegronde redenen om aan te nemen dat er een ernstig misdrijf is gepleegd of duidelijke aanwijzingen dat dergelijke feiten gepleegd zullen worden. Voor het vereiste van verdenking van een gepleegd feit of nog te plegen feit zijn concordante, objectieve en nauwkeurige elementen vereist.

Verweerder stelt slechts dat het niet ondenkbaar is dat de komst van verzoeker zal leiden tot een verstoring van de openbare orde. Dit is een veel te licht criterium. Daarbij komt dat verzoeker nooit is veroordeeld voor een misdrijf en er zijn geen gegronde redenen om aan te nemen dat verzoeker voornemens is die te gaan plegen. Het bestreden besluit beperkt zich tot algemeenheden dat complottheorieën, antisemitisme en Holocaustontkenning strafbaar zijn gesteld in nationale wetgeving en internationale verdragen als aanzetten tot haat. De suggestie dat verzoeker zou aanzetten tot haat ontbeert elke substantiering en concretisering. Verzoeker vindt het merkwaardig dat hij als antisemitisch en als Holocaustontkenner wordt bestempeld op basis van een interpretatie en verkeerde aannames die in het DRIO-informatierapport staan. Verder voert verzoeker aan dat verweerder misbruik van zijn bevoegdheden maakt, dat de signalering niet evenredig en proportioneel is en dat verweerder hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om op grond van artikel 4:8 van de Awb een zienswijze in te dienen alvorens het bestreden besluit te nemen.

Oordeel van de voorzieningenrechter

Aan welke maatstaf moet worden getoetst?

5. Voorop staat dat hier als uitgangspunt moet worden genomen dat verzoeker een zogenoemde derdelander is, een onderdaan van een land dat geen lid is van de Europese Unie, die zich op dit moment bevindt in het Verenigd Koninkrijk en op grond van zijn Britse nationaliteit, zonder visum Nederland in kan reizen.

5.1

Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter ligt de lat om aan te kunnen nemen dat in een dergelijke situatie bij een vreemdeling concrete aanwijzingen zijn dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde niet zo hoog als verzoeker stelt (zie hiervoor onder 4.1). Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de overwegingen van het arrest E.P. waar verzoeker naar verwijst (punten 48 en 49) en de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2020 na de beantwoording van de prejudiciële vraag in het arrest E.P., zien op de situatie dat een niet-visumplichtige derdelander al verblijft op het grondgebied van een lidstaat van het Schengengebied en de vreemdeling vervolgens wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit. Echter, als wordt gekeken naar de bepalingen en de doelstellingen van de Schengengrenscode die zien op niet-visumplichtige derdelanders die zich nog niet op het grondgebied van een van de Schengenlanden bevinden en nog niet van een strafbaar feit worden verdacht, dan is het volgende van belang.

5.2

Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Schengengrenscode, gelden – voor zover hier van belang – de volgende toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen:

“1. Voor een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, waarbij voor iedere dag van het verblijf de 180 voorafgaande dagen in aanmerking worden genomen, gelden voor onderdanen van derde landen de volgende toegangsvoorwaarden:

(...)

d) niet met het oog op weigering van toegang in het SIS gesignaleerd zijn;

e) niet worden beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name niet om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staan in de nationale databanken van de lidstaten.”

5.3

Uit de punten 44 en 45 van het arrest E.P. en punt 6 van de considerans bij de Schengengrenscode blijkt het volgende:

“44. In de derde plaats, wat de doelstellingen van de Schengengrenscode betreft, volgt uit overweging 6 van die code dat het grenstoezicht moet bijdragen tot het voorkomen van „bedreigingen” van de openbare orde.

45. Derhalve blijkt dat de bescherming van de openbare orde als zodanig een van de door de genoemde code nagestreefde doelstellingen is en voorts dat de wetgever van de Unie alle bedreigingen van de openbare orde heeft willen bestrijden.”

(6 van de considerans) “Grenstoezicht is in het belang van niet alleen de lidstaat aan de buitengrenzen waarvan het wordt uitgeoefend, maar van alle lidstaten die het grenstoezicht aan hun binnengrenzen hebben afgeschaft. Het grenstoezicht moet helpen de illegale immigratie en mensenhandel te bestrijden en bedreigingen van de binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de internationale betrekkingen van de lidstaten te voorkomen.”

Het Hof van Justitie heeft in het arrest E.P. bepaald dat niet iedere verwijzing door de wetgever van de Unie naar het begrip „bedreiging van de openbare orde” noodzakelijkerwijs moet worden opgevat als een verwijzing naar uitsluitend individuele gedragingen die een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormen die een fundamenteel belang van de samenleving van de betrokken lidstaat aantast. Zo heeft het Hof van Justitie met betrekking tot het verwante begrip „bedreiging van de openbare veiligheid” in de Richtlijn 2004/114/EG bepaald dat dit begrip een ruimere uitleg moet krijgen, en dat dit begrip met name betrekking kan hebben op potentiële bedreigingen van de openbare veiligheid. Uit het arrest E.P. volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat het Hof van Justitie lidstaten van het Schengengebied voor de toepassing van de Schengengrenscode, net zoals bij de Richtlijn 2004/114/EG, een ruime beoordelingsmarge heeft toegekend wanneer zij bepalen of een onderdaan van een derde land een bedreiging van de openbare orde vormt in de zin van artikel 6, eerste lid, onder e, van de Schengengrenscode.

5.4

De wetgever heeft die ruime beoordelingsmarge onder andere ingevuld in paragraaf A2/12.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) waaruit volgt dat wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat een vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, hij gesignaleerd wordt in het SIS-systeem. De maatstaf die op grond van het voorgaande in de situatie van verzoeker van toepassing is, is dus de vraag of er concrete aanwijzingen zijn voor een potentiële bedreiging van de openbare orde.

Potentiële bedreiging van de openbare orde

6. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op basis van het DRIO-informatierapport van 31 oktober 2022, de ‘Fenomeenschets van bijeenkomsten met complotdenkers’ van de NCTV van 21 oktober 2022 en het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland nr. 56 van de NCTV van 21 april 2022 op het standpunt kunnen stellen dat er concrete aanwijzingen zijn dat verzoekers komst naar Nederland een bedreiging vormt van de openbare orde. Het DRIO-informatierapport bevat daarvoor concrete aanwijzingen, waarin staat dat verzoeker al jaren internationaal bekend staat als verspreider van complottheorieën en dat zijn komst veel onrust zal veroorzaken. Het rapport beschrijft dat zijn komst naar Nederland niet alleen relevant is voor de openbare orde binnen de gemeente Amsterdam, maar dat zijn komst in meer of mindere mate effect zal hebben op de polarisatie binnen de Nederlandse samenleving en tot sterke reacties bij voor- en tegendemonstranten kan leiden. De Fenomeenschets en het Dreigingsbeeld nr. 56 beschrijven een beweging in Nederland die wordt gevoed door compromisloze complottheorieën waarin vooraanstaande personen, bewindvoerders en ambtenaren worden gedehumaniseerd en democratische beginselen worden afgewezen. Zo kan het delen van complottheorieën door bekende aanjagers volgens de NCTV ertoe leiden dat anderen het gedachtegoed overnemen, in een eigen context plaatsen en verder verspreiden. Behalve de normalisering ervan, is de dreiging die uitgaat van dergelijke complottheorieën volgens de NCTV tweeledig. Enerzijds leidt de dehumanisering van tegenstanders soms tot duidelijke extremistische of gewelddadige handelingen, zoals opruiing, intimidatie, huisbezoeken, bedreigingen en zelfs geweld. Anderzijds doet de verspreiding van complottheorieën afbreuk aan het publieke vertrouwen in de instituties van de democratische rechtsorde. De NCTV beschrijft in het Dreigingsbeeld dat er in de afgelopen jaren al verschillende ernstige incidenten hebben plaatsgevonden die zijn gerelateerd aan de ontwikkeling rondom anti-overheidsextremisme en complottheorieën in Nederland. Nog daargelaten de vraag of verzoeker al of niet terecht wordt beschuldigd van antisemitisme en Holocaustontkenning, beschouwt verweerder verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet ten onrechte als een verspreider van die complottheorieën. Zoals verzoeker in zijn bezwaarschrift vermeldt is de kern van de boodschap die hij verspreidt, dat de huidige politici en beleidsmakers systematisch misdrijven plegen door de rechtsstaat uit te hollen, een pandemie fingeerden om een agenda door te drukken en de bevolking te onderwerpen aan medische experimenten. Het is precies dit soort gedachtegoed waar de NCTV op doelt en voor waarschuwt in zijn dreigingsanalyses.

Dat verzoeker vindt, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, dat de berichten van de NCTV onrechtmatig tot stand zijn gekomen omdat die instantie niet de bevoegdheid heeft om vredelievende demonstranten te volgen en te rapporteren, maakt dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Verweerder heeft de berichten van de NCTV kunnen aanmerken als berichten die afkomstig zijn van een deskundige. Datzelfde geldt voor het DRIO-informatierapport. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder gezien het voorgaande in redelijkheid kunnen besluiten dat er concrete aanwijzingen zijn dat verzoeker een bedreiging van de openbare orde vormt op grond waarvan hij kan worden gesignaleerd in het SIS II-systeem.

De overige gronden

7. Met inachtneming van het voorgaande ziet de voorzieningenrechter niet in dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het verbod op misbruik van bevoegdheid in artikel 3:3 van de Awb om zo de bepalingen van de Wet Openbare Manifestaties (WOM) te omzeilen. Verweerder heeft gebruik gemaakt van een bevoegdheid die hem toekomt in het kader van het grenstoezicht. Verweerder heeft geen bevoegdheden in het kader van de WOM. Dat de aanleiding voor het gebruik maken van zijn bevoegdheid was gelegen in de omstandigheid dat verzoeker naar Nederland wilde komen om deel te nemen aan een demonstratie maakt dit niet anders. Verzoeker had zijn toespraak tijdens de demonstratie ook online kunnen houden. In de eerste contacten tussen verzoeker en de organisatie van de demonstratie stond ook nog niet vast of hij fysiek aanwezig zou zijn of online zou deelnemen. Dat de organisatie uiteindelijk heeft besloten de demonstratie in zijn geheel niet door te laten gaan omdat verzoeker er niet fysiek bij aanwezig kon zijn, wil naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet zeggen dat met het besluit van verweerder het recht op betoging is geschonden.

De voorzieningenrechter ziet naar zijn voorlopig oordeel ook geen aanleiding het besluit onevenredig of niet proportioneel te achten. Gelet op het vrije verkeer van personen dat binnen de lidstaten van het Schengengebied geldt, is een signalering in het SIS II-systeem de enige effectieve manier om de komst van verzoeker naar Nederland te voorkomen. Dat die signalering gedurende twee jaar geldt volgt uit verweerders beleid zoals neergelegd in paragraaf A2/12 van de Vc. Dit betekent dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. Daarbij dient te worden bedacht dat het hier gaat om een voorlopige voorziening hangende bezwaar, waarvan de beslistermijn voor verweerder eind januari 2023 verloopt. De beantwoording van de vraag of een signalering gedurende twee jaar in dit geval niet onevenredig en proportioneel is, leent zich daarom meer voor een eventuele beroepsprocedure over het nog te nemen besluit op bezwaar.

Ten aanzien van de grond dat verzoeker ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze in te dienen, volgt de voorzieningenrechter verweerder in zijn standpunt dat hij op grond van artikel 4:11, onder a en c, van de Awb vanwege de vereiste spoed en het beoogde doel, van toepassing van artikel 4:8 van de Awb heeft kunnen afzien. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat er in de bezwaarfase nog een hoorzitting met verzoeker zal worden gepland.

8. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn er geen redenen om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.

De belangenafweging

9. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen besluiten dat er concrete aanwijzingen zijn dat verzoeker een bedreiging is voor de openbare orde en de voorzieningenrechter ziet geen redenen om aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit te twijfelen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het belang van verweerder bij bescherming van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om op korte termijn het Schengengebied in te kunnen reizen, onder andere naar zijn schoonouders om kerst te vieren. Nu verzoekers belang onvoldoende zwaarwegend is ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.

Conclusie

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2022.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Arrest van het Hof van Justitie van 12 december 2019, ECLI:EU:C:2019:1071.

ECLI:NL:RVS:2020:2067.

Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II).

Zie punt 31 van het arrest E.P.

Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk.

Zie punt 32 van het arrest E.P.

Zie punt 37 van het arrest E.P.